Tekst lezing Hans Peter Benschop bij symposium IJssellandschap ‘Zet de beweging in!’ 6 juli 2023[1]
Hoe krijgen we de maatschappij in beweging? Het is een actuele vraag. Er moet nogal wat veranderen. Klimaat, milieu, ongelijkheid, woningnood, te weinig personeel… En de laatste jaren lijkt het doe-vermogen van de overheid en de samenleving geslonken. stikstofcrisis, de opvang van vluchtelingen, de achterstanden in de jeugdzorg: er zit weinig beweging in.
Ik ga niet doen alsof ik alle antwoorden weet. Er zijn al te veel meningen in deze wereld. Maar ik suggereer wel een richting waar antwoorden kunnen liggen. Maar voordat ik die schilder: eerst een analyse van de huidige situatie. Ik ga even de filosofie in. Maar wees gerust: aan het eind word ik behoorlijk praktisch. Ik hou dit betoog op persoonlijke titel. Ik werk op dit ogenblik voor Rijkswaterstaat, maar mijn voorbeelden gaan over onderwerpen die helemaal niet over Rijkswaterstaat gaan – en meer over IJssellandschap.
Verschillende werelden
Heeft iemand de documentaire Brommers Kiek’n van Geertjan Lassche gezien [2] ? Hij is alweer een tijdje oud. De maker volgde enkele jaren geleden een jaarlang twee vriendengroepen in Overijssel. Brommers kiek’n’ staat vooral in het teken van brood en spelen.
Brood: een jongere groep gaat nog naar school en werkt tegelijk op de boerderij of als krantenbezorgster. Een oudere vriendengroep heeft een eigen loondienstbedrijf of werkt als vorkheftruckchauffeur in een magazijn.
Aan spelen is er geen gebrek in de film. Er zijn autorodeo’s, koeienverkiezingen en trekkerwedstrijden. De jaarlijks terugkerende tradities van het paasvuur (toen nog niet verboden) en het carbidschieten tijdens oud en nieuw komen ruim aan bod. Wat verder opvalt, naast de eindeloze hoeveelheid alcohol, de gelatenheid van de meiden, de constante seksuele toespelingen en de vrijheid die de jongeren van de ouders krijgen? Het is vooral de tevredenheid die er heerst. De jongeren doen het met de wereld zoals die is.
Vergelijk dat met het beeld van het Planbureau voor de Leefomgeving – een belangrijk adviesorgaan van de overheid. Elk twee jaar komt er weer een Balans voor de leefomgeving uit, met allerlei gegevens over de uitstoot van klimaatgassen, de staat van bedreigde soorten, de versnippering van natuurgebieden, de depositie van stikstof en de waterkwaliteit. Ook vinden we er prognoses. En die zijn voor het overgrote deel zorgwekkend. De beleidsdoelstellingen voor waterkwaliteit en klimaat gaan we vermoedelijk niet halen, die van de natuur evenmin.
De wetenschappers doen het niet met de wereld die er is. Integendeel. Als er één ding duidelijk is, is dat verandering dringend noodzakelijk is.
De grenzen van de wetenschap
Brommers kiek’n en de Balans voor de Leefomgeving: het zijn twee werkelijkheden. Dat botst. Hoe moeten we daar nu omgaan? Om daarop een antwoord te vinden is het goed wat dieper te duiken in dat verschil tussen, wat wel genoemd wordt, de ‘leefwereld’ en de ‘systeemwereld’. Ze zijn namelijk echt verschillend. Ze hebben een andere tijd. Ze hebben een andere ruimte.
Eerst de tijd. Het gewone, dagelijkse leven ontrolt zich in cirkels.
- Dat geldt voor de dag: opstaan, eten, werken, ontspannen en slapen komen steeds weer terug.
- De belangrijkste activiteiten van het leven moeten elke dag weer gebeuren: het onderwijs aan kinderen, het wassen van zieken, het schoonmaken van onze pleinen en de zorg voor dieren.
- De weken hebben een vast ritme van arbeid en vrije tijd.
- De aarde draait rond de zon, de seizoenen cirkelen mee en bepalen de groei van de gewassen.
Het dagelijks leven is gericht op continuïteit.
Wetenschap en beleid denken niet in cirkels, maar in lijnen vooruit – de toekomst in. Bevolkingskrimp speelt nu al wel hier en daar, maar de belangrijkste opgaven betreffen de periode rond 2035. Hetzelfde geldt voor klimaatverandering. Natuurlijk, ook nu zien we langdurige droogten en zijn er vaker hoosbuien, maar het grote lijden is nog niet begonnen. De dramatische verschuivingen vinden plaats in de toekomst, wanneer de aarde meer dan twee graden opwarmt – en zover is het nog niet. De vermindering van de biodiversiteit is al een tijd aan de gang – inderdaad, sinds mensenheugenis -, maar onze angsten gaan over toekomstige ‘tipping points’, omslagpunten, waarna het natuurlijke systeem ineen klapt. Het zijn de rampen van de toekomst die het platteland van nu moet keren.
Behalve de analyses zijn ook de beleidsdoelen nadrukkelijk in de toekomst geprojecteerd: men denkt in doelstellingen voor 2050 voor CO2-reductie, en voor stikstof is de huidige discussie of we doelen moeten realiseren in 2030 of 2035.
Wetenschap en beleid hebben niet alleen een ander tijdsbesef dan de plattelandsbewoner, ook de ruimtebeleving verschilt. Het duidelijkst zie je dat in de kaartjes die in beleidsnota’s staan. Het gaat om lege ruimtes, alleen gevuld door de onderwerpen in de legenda. Die onderwerpen, dat zijn de specifieke invalshoeken van de wetenschapper of de beleidsmedewerker. Een klimaatdeskundige denkt in CO2-equivalenten. Een econoom ziet producenten, consumenten en markten. Een verkeerskundige plot voertuigen per etmaal. De bioloog meet soorten, een ecoloog meet piekbelasters en een demograaf telt mensen. Al die wetenschappers hebben hun eigen paradigma’s en onderzoeksgegevens die bij de theorie passen. Er is geen goed of fout hier: ze hebben allemaal op hun manier gelijk.
De ruimte van de dorpsbewoners heeft een heel ander karakter.
- Die is boordevol kleuren en geuren, mensen en dieren, winkels en straten.
- Die ruimte is ook niet uniform. Het huis is het middelpunt, de veilige plek waar bewoners zelf bepalen wat er gebeurt. De wereld is rond die woning gedrapeerd: de bekende weg naar werk, de chagrijnige overbuurman waar je altijd een beetje voor moet oppassen, de sportkantine die soelaas biedt bij een ruzie thuis, de school waar je je kinderen naar toe brengt.
- Het is een ingekleurde en tastbare ruimte waarin indrukken van het heden, herinneringen aan het verleden en dromen voor de toekomst losjes verspreid liggen.
- Het is de plek waar je vrienden hebt, wedstrijden verliest, verliefd wordt en verdriet hebt.
In die volle wereld leven we.
Voor de helderheid: ik verdedig geenszins een relativisme. Wetenschap is niet ‘ook maar een mening’. We hebben alle redenen om ons zorgen te maken over ons water, het klimaat en de natuur. De wetenschappelijke inzichten hierover worden streng getoetst. Desondanks blijven wetenschappelijke begrippen abstracties. Experts lijken een beetje op de timmerman die elk probleem als een spijker ziet omdat hij toevallig een hamer heeft. Ze beschrijven maar één aspect van de realiteit. Terwijl wij, de simpele zielen van het dagelijkse leven, te maken hebben met een hele realiteit. En, als we willen bewegen, dat in die hele realiteit doen. Het gereedschap waarmee je de wereld kan onderzoeken en analyseren, is ander gereedschap dan dat waarmee je de wereld kan veranderen en in beweging kan brengen.
Praktische wijsheid
Okay, stel nu dat we dit inzicht delen. Dat overheid en burger in verschillende werelden leven. Dat het moeilijk is de maatschappij in beweging te brengen met wetenschappelijke inzichten. Wat zouden we dan kunnen doen om die beweging wèl te realiseren?
Ik wil daarbij teruggrijpen op een heel oud begrip: praktische wijsheid. Dat is het vermogen om het juiste te doen in de gegeven omstandigheden, in die hele realiteit waar ik het net over had. Het is door Aristoteles geïntroduceerd en recent weer door een aantal bestuurskundigen afgestoft[3]. Praktische wijsheid staat tegenover het zekere weten. Het is veeleer een tastend zoeken wat het goede is in het hier en nu.
Laat ik, om het verschil tussen wetenschap en praktische wijsheid te laten zien, een voorbeeld gebruiken. Laten we kijken naar het verschil tussen een automonteur en een beeldhouwer. Wat doet de monteur als hij een auto moet repareren? Hij rijdt de auto naar binnen, doet de motorkap open, start zo nodig de motor en kijkt en luistert waar hij rare dingen ziet. Hij demonteert de motor, repareert het euvel, en zet het geheel weer in elkaar. De monteur past wetenschap toe. Er zijn handboeken waar alles uitgetekend staat. Er zijn vaak miljoenen van het betreffende type auto gemaakt. Het zijn gecompliceerde machines, maar je kan ze helemaal doorzien, uit elkaar halen, en weer in elkaar zetten. We kennen de natuurkundige wetten waar de automotor aan gehoorzaamt. We kunnen de auto geheel begrijpen. Hij is mechanisch en voorspelbaar.
De werkwijze van een beeldhouwer is fundamenteel anders. Zijn kennis, hoe ervaren hij ook is, blijft aan de oppervlakte van de steen. Hij kan hem niet uit elkaar halen. Zou hij dat doen, dan weet hij weliswaar alles van het materiaal maar hij kan geen beeld meer maken. Er rest hem niets dan deze onzekerheid te accepteren en de steen langzaam te verkennen door voorzichtig te hakken. Op die manier geeft het materiaal langzaam zijn geheimen prijs. Waar zitten de verborgen breukvlakken, waar de plotselinge weerstand? De beeldhouwer heeft geen handboeken. Hij moet vertrouwen op zijn ervaring en op zijn vaardigheden. Soms zal de steen de beeldhouwer voor verrassingen stellen. Dan moet de beeldhouwer zijn plannen wijzigen. Hij heeft weliswaar een einddoel voor ogen, maar past zijn werkwijze en soms zijn ontwerp aan wanneer de werkelijkheid hem daartoe dwingt. Hij tast. Ik denk dat er daarbij drie belangrijke elementen zijn:
- Nieuwsgierigheid
- Verbeelding
- Tasten
Nieuwsgierigheid
Een monteur heeft een handboek voor elke situatie. Een beeldhouwer niet. Die heeft een steeds weer unieke steen.
Elke beweging, elke verandering, stuit op weerstand. Dat merken we nu bij de boeren. Maar het geldt overal. Het is de weerbarstigheid van het dagelijkse doen en laten. Die is er niet voor niets. Ons dagelijks leven is evolutionair gezien een winnaar [zoals wij allemaal eigenlijk winnaars zijn: al onze voorouders hebben ons DNA langs eindeloze afgronden vol gevaren meegetorst en doorgegeven]. Het vormt zich in de loop der jaren en heeft ons gebracht waar we zijn. Verandering van routine wringt. De weerstand kan uit allerlei hoeken komen. Denk aan een melkveeboer die net geïnvesteerd heeft in grotere stallen. Zijn doen en laten worden niet alleen bepaald door wat hij wil en denkt dat goed is…maar minstens zoveel door de techniek: zijn melkrobot en trekker. Daarnaast zijn de afspraken met toeleveranciers en afnemers belangrijk, zijn schuld aan de bank , de regels van de overheid. Het dagelijks leven kent stevige steunberen, die waarden, familietradities, technieken, de mogelijkheden van omgeving, economie en machtsstructuren. Het is om die reden dat het morele appèl waarmee veel transities gepaard gaan zo giftig is. ‘U wilt toch ook een veilig en leefbaar platteland voor uw kinderen?’: jazeker, maar ik moet wel bij machte zijn om mijn handelen te veranderen. Daar komt meer bij kijken dan een zedenpreek. Elke beweging start met nieuwsgierigheid naar de concrete wereld waarin mensen leven. Elke beweging start met een nieuwsgierig gesprek.
Verbeelding
De beeldhouwer onderscheidt zich nog op een andere manier van een monteur. Een monteur maakt iets wat kapot is. Dat doet beleid ook. Beleid leeft van problemen. Zij houdt van rampen, liefst in alarmerende metaforen. We verwachten niet meer files….nee, er dreigt een´verkeersinfarct´ in de Randstad. In een aantal regio´s zijn er dorpen waar het aantal inwoners wat mindert…tsja. ´Het platteland loopt leeg!´. Dat zijn de koppen die we in de kranten willen hebben. Smeltende ijskappen, uitstervende bijen, onvruchtbare bodems: de overheid is catastrofiel. Het houdt van dingen die mis gaan. Dat trekt aandacht. Ik wil de realiteit van de geschetste gevaren niet in twijfel trekken. Catastrofiel beleid heeft echter een belangrijk nadeel: het verlamt als we de reële handelingsperspectieven er niet gelijk bijleveren.
Een beeldhouwer maakt niet iets wat kapot is. Hij maakt iets wat hij wil maken, wat hij bedenkt, wat hij wil realiseren. De verbeelding is aan het werk. Die is in de eerste plaats creatief …er ontstaat iets nieuws dat er eerst niet was. Het wekt verlangen op: ´ja….dat wil ik hebben!´. Dat brengt beweging op gang.
Tasten
Het beleid werkte lang volgens het ‘predict and act’ model: de wetenschap analyseert een probleem, bedenkt mogelijke maatregelen, rekent de effecten van die maatregelen door en presenteert de resultaten aan de politiek. Vervolgens worden de resultaten van de keuzes gemonitord en het beleid zo nodig bijgesteld. Veel situaties, waaronder de opgaven van het platteland, zijn echter te complex geworden. In de werkelijkheid vormen economische, biologische, historische, technologische en maatschappelijke factoren één grote kluwen. Zie daar maar eens iets in te voorspellen! Steeds doen zich fenomenen voor die niet in de modellen zijn meegenomen. Of het nu plotselinge dierziektes zijn of frauderende boeren, sterk wisselende melkprijzen of protesterende actievoerders, nieuw EU-mestbeleid of veranderend klimaat: telkens doemen er nieuwe oorzaken op waarom voorspellingen de prullenbak in kunnen.
Als de overheid de samenleving in beweging wil krijgen, zal ze die onzekerheid moeten accepteren. We moeten mensen niet de illusie van een voorspelbare wereld geven, maar het vermogen om met een onvoorspelbare wereld om te gaan: het vermogen om te tasten. En daar zijn een aantal dingen voor nodig… vertrouwen, ruimte/bewegingsvrijheid, en ook onderwijs en de mogelijkheid om ervaring op te doen.
Enkele voorbeelden
Okay, praktische wijsheid – nieuwsgierigheid, verbeelding, tasten… kan ik dat nu iets concreter maken? Een paar voorbeelden waar je aan kan denken.
Ten eerste: nieuwsgierigheid naar het bijzondere, naar wat er is. Een gesprek tussen de overheid met koepelorganisaties als LTO heeft zin, maar er zijn ook nadelen. In Den Haag treden de uitersten naar buiten. Die krijgen de aandacht. De polarisatie groeit. Er ontstaan verschillende werelden – het duidelijkst verbeeld door de omgekeerde vlaggen. Voor verandering is een gezamenlijke wereld belangrijk. Dan zijn gesprekken met de 50.000 boeren belangrijker. Een onmogelijke opgave? Nee hoor. Als al de ambtenaren die zich nu bezig houden met de landbouw gewoon eens langs de erven gingen… Vroeger had je de Dienst Landbouwvoorlichting. Die deed dat. Dat soort vertrouwde contacten lijken me essentieel voor beweging. Weten wat er speelt, wat de toekomstdromen zijn, hoe het met de kinderen gaat, wat de partner doet, wat de schulden zijn, wat het vermogen is, hoe het land eruit ziet.
Beleid maken in de uitvoering, vanuit de concrete situatie. Als je naar de overheid kijkt gebeuren de spannendste dingen nu niet bij de departementen, maar bij de uitvoeringsorganisaties. Als je alle plannen van alle ministeries in de ruimte wil realiseren heb je niet voldoende Nederland. Dat stokt. De mensen in de praktijken zullen de energietransitie, natuur, waterveiligheid, woningbouw, infrastructuur met elkaar moeten verbinden. Moeten uitproberen. Praktisch wijsheid in het doen. Daar beweegt het.
Okay, concreetheid dus – klein doen. Maar ook: groot denken. Ten tweede: Verbeelding. Wat me opvalt bij het nadenken over de toekomst van de landbouw is dat men zo sectoraal en zo star denkt: ‘of high tech, of extensiveren’. Verbeelding betekent: de grenzen over. Boeren kunnen de problemen in het landelijk gebied onmogelijk alleen oplossen. Daar zijn anderen voor nodig. Daar zijn u en ik voor nodig.
U moet voor de lol eens kijken bij de publicaties over Brood en Spelen, een prijsvraag van het college van rijksadviseurs. Daar zit de verbeelding van ontwerpers. Die koppelden ontwerpers aan grondeigenaren. En dan krijg je projecten waar gezocht wordt naar nieuwe teelten: ‘wat een eikels in het Twentse landschap’ – en daar zijn heel veel voorbeelden van: lupine, vissen, struisvogels – en die diversiteit is prachtig.
Maar er zijn ook projecten waar de relatie wordt gelegd buiten de landbouw. Met woningbouw bijvoorbeeld: Productie Peppelland – waarbij geopperd wordt de woningbouwopgave voor een deel in houtbouw te realiseren – en de boeren verdienen aan de verbouw van populieren. Of Team Kwatrijn, die generatiebestendig boeren bedachten en de verbinding tussen landschap en de demografische vergrijzing legden. Of de Start-Up farm die het erf tot een economische broedplaats maakten.
Het lijken kleine projecten, en dat zijn het ook. Maar het denken is groot – en ik vermoed noodzakelijk. Want het verbeeldt nieuwe relaties. Het legt verbindingen tussen de landbouw en andere sectoren.
Bijvoorbeeld met een nieuw voedingsbeleid. Met vragen over wat wij, de burgers, eten en ook waar wij ons eten vandaan halen. Lastig? Natuurlijk: eetpatronen zijn star. De EU regelgeving rond vrije markten staat vast in de weg. Maar inhoudelijk noodzakelijk? Zeker weten.
Nieuwe verbindingen ook met het grondbeleid – met vragen over eigendomsrelaties. Ik denk dat het niet voor niets is dat we relatief veel vernieuwing zien bij landgoederen. Die hebben de rust van minder verdiendwang. Lastig? Natuurlijk – maar niet alleen voor boeren, ook voor gemeentelijke grondbedrijven en projectontwikkelaars. Laat die maar eens meedenken, in plaats van alleen maar te klagen dat de landbouw de woningbouw ophoudt.
Verbinding bijvoorbeeld ook tussen landbouw en RO-beleid. Nu is er veel niet mogelijk. Kunnen we naar andere relaties waardoor er meer vrijheid komt voor grondeigenaren, maar tegelijk een verantwoorde ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt?
Suggestie voor beweging: denk groot, denk breed. De oplossing komt niet uit één sector.
Ten derde: tasten. Het landbouwakkoord was een mooi voorbeeld van monteurbeleid. Er werd iets bedacht, en dat werd doorgerekend door de wetenschappers van WUR, het PBL en het Louis Bolk Instituut. Die kwamen tot de conclusie dat gestelde doelen voor stikstof en klimaat waarschijnlijk niet gehaald zouden worden, en dat belangrijke parameters, zoals het toekomstige inkomen van de boeren, niet berekend konden worden. Voor LTO was dat laatste één van de redenen om uit het overleg te stappen blijkens zijn open brief in het NRC. Ik denk dat de wetenschappers, en ook het LTO teveel zekerheid denken te kunnen krijgen over de toekomst. Aardig vond ik de reactie van Harold Overmars, jonge boer hier uit de buurt, in Broekland, die namens de NAJK aan tafel zat. Die vond het niet zo erg dat er onzekerheid zou blijven. Hij vond het belangrijker dat de beweging op gang werd gezet. Ik citeer Overmars in de NRC van 28 juni:
“Bij die plannen zagen wij dat andere partijen zoals de supermarkten samen met ons die beweging best wilden maken. Die beweging kun je niet helemaal vast leggen. Ik had daar wel vertrouwen in.”
Dat getuigt van een andere benadering. Eén waar de toekomst nog wat open wordt gehouden. Hij verwoordt overigens geen blind vertrouwen. De NAJK wou wel degelijk concrete afspraken maken met de overheid. Gelijk hadden ze. Maar wel voor zover we die nu kunnen overzien. Voor de zaken die we niet kunnen overzien rest ons weinig anders dan te vertrouwen dat we met elkaar met de problemen kunnen dealen die er dan komen. Als een beeldhouwer. Langzaam de realiteit verkennend. Vertrouwend op onze deskundigheid. Bewegen is ook durven.
Tot slot
Er wordt vaak gezegd dat Nederland niet meer maakbaar is. De werkelijkheid zou te complex zijn geworden. Ik vind dat excuses; alsof het leven vroeger zo eenvoudig was. Iedereen die Nederland wel eens van boven heeft bekeken zal het herkennen: de impressie van een keurig aangelegd park. Nederland is tot op de vierkante meter bedacht, besproken, beplant en gegraven. Nederland is gemaakt. Maar niet alleen door de overheid, en niet met blauwdrukken of algemene regels – maar met praktische wijsheid. Dat betekent, denk ik: meer aandacht voor het kleine en concrete. Dat betekent, denk ik, groot denken en met verbeelding nieuwe relaties leggen tussen sectoren en tussen mensen. En het betekent ook, tasten als een beeldhouwer – met durf en vertrouwen op ons gezamenlijke vermogen om een onzekere toekomst vorm te geven.
Dank voor uw aandacht.
[1] Delen van deze lezing zijn gebaseerd op een uitgebreider essay dat ik schreef op verzoek van het college van rijksadviseurs voor de prijsvraag ‘Brood en Spelen’. Het is op internet te vinden onder de titel ‘Verbeelding in Schemergebied’.
[2] De documentaire Brommers kiek’n is nog terug te kijken bij de VPRO. link: Brommers kiek’n – 2Doc.nl
[3] H. den Uijl, P. Frissen, M. Schulz, J. Oudega: Ambtelijke ruimte: kan de overheid de grote maatschappelijke vraagstukken aan?, Den Haag, 2022.